La Grande Belezza
Een hallucinante zoektocht naar schoonheid van het leven
Ik word niet zo vaak ontroerd door een film. La Grande Belezza (2013) van Paolo Sorrentino is daarop een uitzondering. Deze film weet mij te overspoelen met melancholie en levenspijn. En toch is er ook een beetje troost, op zijn minste een belofte van troost, die je telkens ontglipt. Is dit een ode aan Rome, het mooie Rome met al zijn schatten, de weergaloze kunst, de steegjes, de geschiedenis? Een ode aan de vergankelijkheid van het leven, de verloren jeugd, de gemiste kansen? Ja – en toch is deze film ook veel meer. Het biedt ook een inkijkje in het mondaine leven van de rijken, vol valse pretenties, exuberante feesten en nauwelijks verholen misère. Een stelletje lijken zijn het eigenlijk, die dansend, snuivend, en behangen met juwelen aan hun ouderdom proberen te ontsnappen. Tevergeefs, de tijd haalt ze in, de jeugd is niet te koop, de dood ligt op de loer, en zelfs alle botox van de wereld kan niet de vermoeidheid uit hun gezichten wegpoetsen.
La Grande Belezza is ook een afdaling langs de negen cirkels van de hel, en deze tocht, net als bij Dante, heeft een eigen gids: Jep Gambardella, de koning van dit wereldje, van deze fauna, zoals hij dat zelf zegt. Hij is net 65 geworden, in zijn jeugd heeft hij een succesvolle roman geschreven, waarna hij zich onderdompelde in het nachtleven en verslaggever, journalist van deze beau monde werd. Net als elke koning is Jep een beetje eenzaam. Hij doorziet het circus feilloos voor wat het is. Het verhaal volgt ook zijn innerlijke zoektocht naar betekenis en schoonheid. Wat ik spannend vind aan La Grande Belezza is dat de film naar mijn idee helemaal openlaat of die zoektocht écht iets oplevert, of dat die net zo ijdel is als de rest van dit kermisfeest der ijdelheden. Sorrentino houdt op een knappe manier een wortel voor je neus; hij suggereert een uitweg uit die oppervlakkigheid en onechtheid, een mogelijk antwoord op de grote levensvragen, om vervolgens die mogelijkheid weg te grissen.
Zo probeert een vriend van Jep, een schrijver, of ja, een mannetje met schrijfpretenties, te breken met het holle leven dat ze met zijn allen leiden. Hij hoort er eigenlijk niet bij, een gewone man tussen de obsceen rijken; hij hunkert naar meer échtheid, meer substantie. Daarnaast geilt hij op een vrouw die hij niet kan krijgen, de grootste bitch van allemaal. Maar wat hij schrijft is zo mogelijk nog holler dan het leven dat hij aanklaagt, hoogdravende proza vol vals sentiment. ‘Probeer iets te schrijven dat écht is, dat over jou gaat’, suggereert Jep. Maar ook die poging levert iets tenenkrommends op. Zijn vriend besluit Rome te verlaten en terug te keren naar zijn geboortedorp. Is daar iets waardevols te vinden, het echte leven wars van het vertoon van uiterlijkheden? Sorrentino laat je bungelen tussen hoop en vrees: wellicht is dit gewoon de zoveelste teleurstelling, de zoveelste nederlaag. Er valt daar niets te halen, in ieder geval niet voor Jep, die ook overweegt het schrijven weer op te pakken, maar het is duidelijk: de weg die zijn vriend inslaat is niet zíjn weg.
De film opent met een citaat uit Célines Reis naar het einde van de nacht, een gitzwarte roman over de banaliteit en de zinloosheid van het leven. Alles is illusoir, schrijft Céline: ‘Mens, dier, stad, ding: alles is gefantaseerd’. En in de film lijkt daarom ook geen einde te komen aan de ‘nacht’ waar je doorheen reist. Alles is een vertoning; onecht, een zeepbel. Je hoopt ooit aan de andere kant aan te komen, een houvast te vinden aan gene zijde van de illusie, maar helaas. Het is een wereld vol valsheid en oppervlakkigheid. Er is alleen maar theater en meer theater, coulissen achter de coulissen. Hierin lijkt Sorrentino heel veel op Fellini, en La Grande Belezza wordt vaak gezien als een eerbetoon aan Fellini’s La Dolce Vita (1962). Uiteraard zijn er vele parallellen te trekken tussen de twee films. Beide films portretteren decadente rijkdom gepaard aan existentiële leegte. En uiteraard schuilt bij Fellini achter de faam en de rijkdom ook veel ellende. Toch heeft de losgeslagen bende bij Fellini iets vitaals: het ‘zoete leven’ dendert onverstoord door. Een nieuwe tijd kondigt zich aan – Italië maakte in de jaren ’60 een economische boom en gaf zich over aan de verleidingen van het moderne leven. Of dat iets goeds bracht is een tweede, maar je voelt daar het leven tintelen en swingen. Bij Sorrentino lijkt het alsof je bij datzelfde feest binnenvalt, dat nog steeds doordendert, al vijftig jaar. Maar de tijd die is verstreken is genadeloos, en wat je aantreft is ontnuchterend. Dit wereldje heeft zich losgezongen van elke sociale realiteit en de protagonisten zijn oud en levensmoe. Het glazuur is gebarsten. De schijnvertoning neemt groteske proporties aan, maar lijkt niet bij machte om hun verveling te verdrijven. De hele film ademt de geur van een bejaardentehuis. Maar ja, Jep Gambardella zegt ook dat hij die geur het mooiste vindt dat er is in het leven, ‘en niet, zoals ieder ander, het kutje’.
Het cynisme druipt ervan af – dit maakt La Grande Belezza bij vlagen hilarisch, en geeft het verhaal de nodige lichtvoetigheid. Toch verklaart dat helemaal niet waarom deze film weet te ontroeren. Wat maakt La Grande Belezza tot meer dan een zwarte komedie? Waarin moet dan het tragische worden gezocht? Het is in ieder geval onmogelijk om onbewogen te kijken naar de hallucinant mooie beelden die de film in overvloed biedt. Net zoals Fellini een eigen werkelijkheid creëert met zijn beeldtaal, zo kun je deze adembenemend mooie interieurs, hofjes, tuinen en ruïnes beleven als iets uit een droom, als een visioen dat je krijgt in een trance. De ene keer is dat de kille esthetica van de überluxueuze kledingwinkel waar Jep zijn beschermelinge Ramona mee naar toe neemt om de juiste jurk voor een begrafenis te vinden. Een andere keer dwaal je mee door de verlaten zalen van Rome’s mooiste palazzo’s, meegenomen door een figuur van onduidelijke statuur, een man aan wie de sleutels van al die prachtige paleizen worden toevertrouwd. Helemaal verlaten zijn ze niet, want in een zaaltje zijn oude dames aan het bridgen. Ze worden vriendelijk begroet: buona sera, principessa. De stoet trekt verder. Jeps zoektocht naar iets van grote schoonheid in zijn leven krijgt iets heel bevreemdends temidden van deze esthetische overvloed. Als dit geen grote schoonheid is, wat dan wel? Waarom is dit niet genoeg? Waarom vinden de protagonisten geen vreugde, of op zijn minst troost in die pracht? Mij stemt het triest. Al die schoonheid dreigt onwerkelijk en nietsbetekenend te worden, slechts een decorum. Wellicht is het daarom dat die schoonheid mij als kijker zo ontroert.
En Jep Gambardella slaagt er ook in, door alle flair van het karakter heen, om iets wezenlijks en kwetsbaars te raken. Toch denk ik niet dat dit gebeurt omdat hij staat voor eerlijkheid en oprechtheid tegenover al dat leugenachtige. Vaak speelt Sorrentino daar wel mee, want Jep wordt geportretteerd als iemand die het spel doorziet, en ook rake klappen weet uit te delen naar andere protagonisten, wanneer hun aanstellerij buiten de perken gaat. Zijn interview met de performance kunstenares ‘Thalia concept’ die net in volle vaart met haar hoofd tegen het Aquaduct heeft gebonkt, is even vilein als geniaal. Het levert een artikel op voor zijn blad waar je hartelijk om kunt lachen, maar dat artikel is uiteindelijk net zo frivool als de kunstenares die op de hak wordt genomen. Jep weet ook de les te lezen aan een vriendin die hem provoceert. Genadeloos ontmaskert hij al haar valse claims en pretenties. Hij spreekt de waarheid, maar hier brengt de waarheid geen verlossing. Het is slechts wreed, de wraak van de koning die zich in zijn eigen huis gekrenkt voelt en laat zien dat hij de macht heeft. Jep is niet langer in staat om op te gaan in die wereld van schijn, maar inzicht in de bespottelijkheid van hun conditie brengt ook geen heil. Hierdoor wordt Jep neergezet als een door en door melancholisch karakter. Melancholie is een heel machteloos verlangen; het is een verlangen dat op geen enkele manier kan komen bij datgene waar het naar verlangt. En juist omdat hij alles zo scherp doorziet maar nu eenmaal in hetzelfde schuitje zit, is Jep Gambardella de meest onmachtige figuur van de hele menagerie.
Biedt deze film dan helemaal geen hoop om iets te vinden in het leven dat écht is, puur en waardevol? Toch wel, maar het is vluchtig, er zijn kleine momenten van geluk, oogwenken. Wat in de film het meest contrasteert met die Fellini-eske menagerie zijn de herinneringen aan een jeugdliefje van Jep, naar vermoeden zijn enige échte liefde. Suggereert de film dat die grote schoonheid waar Jep naar hunkert alleen te vinden is in een paradijselijke staat van onschuld en onbedorvenheid waaruit hij, en iedereen om hem heen, allang is verbannen? Dat zou de romantische lezing zijn, de schoonheid was er, maar is onherroepelijk verloren gegaan, en wat rest is slechts de weemoed en de herinneringen. Desalniettemin denk ik dat Sorrentino’s film ook een andere lezing toelaat: de melancholische. Die grote schoonheid is er misschien wel in je jeugd, maar die overdondert je dan helemaal. Je kan er pas bij als ze zich de tweede keer aandient, als een herinnering aan iets dat er niet meer is. Misschien bestaat schoonheid alleen als die bitterzoete herinnering, en is zij alleen aan een melancholicus gegeven.
Ivana Ivkovic is filosoof en groot filmliefhebber.